Hoofdstuk 1 - Heimwee naar de Pinkstertuin

Gepubliceerd op 27 december 2025 om 20:56

Hoofdstuk 1

 

Het leek wel of het nooit meer zou stoppen met regenen. De lucht was grijs dichtgetrokken en een eenzame fietser waagde zich door de striemende regen over de zeedijk. De golvenwerden door de harde wind over de pier geslagen en spatten in honderdduizend kleine waterspetters uiteen.
Peinzend stond een boer voor zijn raam zijn pijp te stoppen terwijl zijn ogen de omgeving afzochten naar zijn koeien die beschutting hadden gezocht onder de hoge bomen van de bosrand. Als het niet zo hard zou regenen, kon hij tot het dorp kijken, maar vandaag niet.
Vandaag was de wereld klein en grijs. De boerenknecht kwam zwoegend voorbij het raam, zwaar trekkend aan de kar met melkbussen. Het kabaal van de denderende melkbussen over de kinderkopjes hoorde je niet met deze harde wind.
De kerktoren in de verte was deze dag niet te onderscheiden vanwege de donkere, angstaanjagende lucht. Het leek alsof door de striemende regen het dorp met gemak van de aarde zou kunnen worden weggeveegd. Het Gaasterlandse dorp met de kerktoren in het midden en de gezellige huisjes eromheen, leken in dit natuurgeweld niets meer te zijn dan nietige bordkartonnen poppenhuisjes.
Terwijl de buurvrouw haar pruttelkoffie opgoot en haar was op rekjes te drogen hing voor de net nog eens opgeporde kolenkachel en de slager aan de overkant zijn vlees bewerkte met klappende geluiden, werd ik geboren in het huis aan het pleintje. Op een vrijdagmorgen in een typisch Fries dorp, zoals er zoveel in Friesland zijn.
De regen sloeg met felle windvlagen tegen de ramen terwijl ik heerlijk werd ingepakt in flanellen doeken en de geur van koffie zich door het huis verspreidde. De pendule op de schoorsteenmantel tikte door alsof er niets was gebeurd.
Het schijnt dat ik een rode vlek op mijn hoofd had die na een dag een enorme bult werd die na drie jaar pas wegtrok. Sommige mensen worden met de helm op geboren, maar ik met een eierdop.

Vanwege de nieuwsgierige blikken kreeg ik buiten op straat een mutsje op. Tegenover het huis was een pleintje met daaraan het huis van de slager, het kleine huisje van mijn beppe van vaderskant en de afslag rechtsaf was de garage van mijn andere pake en beppe.
Het huisje van beppe aan het pleintje was een gezellig, knus huisje met oude bedsteden. Je rook de geur van het oude petroleumstel als je binnenkwam. 
In de diepe kelder hingen droge worsten. Naast ons was een timmerbedrijf waar constant geluiden te horen waren van zagen en kloppende hamers.
Achterhuis was weiland dat bij de boerderij verderop hoorde. Het was stil in het dorp, want auto's had je nog niet veel. Mijn eerste herinneringen dateren uit die tijd.
Ik weet nog steeds dat ik boven in een wiegje lag met witte lakentjes en met wit kant en dat ik die man naast mijn wieg voelde staan. Het was een man met witte, uitwaaiende kleren aan en hij had een baardje. We spraken via gedachtenkracht en ik vond het niet eens vreemd. 
Ik was geen baby, ik dacht als 'ziel'. Wanhopig probeerde ik me in dat kleine lijfje te herinneren waar ik hiervoor toch ook alweer woonde. Ik was ergens geweest, maar ik wist niet meer precies hoe het zat. Mijn geheugen leek gewist.
"Laat het gaan," zei de man. "De wet geldt dat je herinneringen vervagen en dat je opnieuw begint."
Ik begreep alles wat hij zei. 
Vaag wist ik dat waar ik vandaan kwam en dat het erg prettig was geweest en dat ik zeker geen zin had om 'weer opnieuw te moeten beginnen'.
Er was geen weg terug. Ik had me ergens anders laten overhalen om naar hier te komen, maar ik had meteen al spijt. 
Ik was me ervan bewust dat ik in een lichaam woonde, maar wist ook dat ik geen onwetende baby was. Ik 'wist' dat ik hiervoor ergens geweest was waar ik me thuis voelde. 
Ik zei tegen mijn begeleider dat ik vond dat ik nu lang genoeg wakker was. En omdat ik mijn moeder naar boven hoorde komen, bedacht ik me dat ik wel kon beginnen met huilen. Dat was de enige manier om kenbaar te maken dat ik het wel gehad had.
De begeleider glimlachte en ik voelde zijn liefde, maar ook zijn plezier toen hij zei: "Je bent nog steeds een opgewonden standje. Je bent nog niets veranderd."
Ik bleef bij mijn besluit en gaf een huilserenade. Maar er gebeurde niets; mijn moeder liep door.
Even hield ik me stil om te luisteren naar wat de voetstappen deden. Maar nee, ze kwamen niet in mijn richting.
Ik wilde over de rand kijken van het wiegje, maar ik kreeg mijn hoofd  niet omhoog.Het voelde als een enorme beperking en ik werd er geïrriteerd en wanhopig van. Ik raakte zelfs in paniek, omdat ik vastzat in dat lijfje. Opnieuw begon ik een huilsessie, maar weer gebeurde er niks.
"Je zit niet vast," zei de man, "je kunt er gewoon uit gaan. Je zit vast aan een koord,maar dat is rekbaar."
Ik besloot het te proberen en ik bleek eruit te kunnen. Ik kon gaan en staan waar ik wilde en er was nog steeds een verbintenis met mijn kleine lichaam.
Door de muur zag ik mijn moeder lopen over de overloop met een lichtblauwe wasmand. Maar dat was niet het enige; ik kon zelfs haar gedachten opvangen.
Ik hoorde haar denken: "Maar even wachten, het is nog geen tijd. Eerst ga ik de was opruimen.”
Mijn poging was mislukt; ik voelde zelfs een zekere teleurstelling. Ik ging terug in het lijfje.
Mijn begeleider glimlachte weer.
"Ze trapte er niet in, hè?" vroeg hij lachend.
Gepikeerd keek ik in zijn richting, maar ik ging meteen mijn kleine lijfje weer uit om door het raam van de slaapkamer buiten te kijken. Een vreemd besef overviel me.
Mensen die op de aarde woonden, dachten kennelijk dat een baby 'niets wist'. Ik wist dat ik mijn geheugen kwijt was en dat ik, voordat ik opgesloten zat in een te klein lichaam, gewoon groot was geweest. Er was op een of andere manier een knopje omgedraaid
in mijn hoofd, waardoor ik nu ineens alles vergeten was.

Toen ik iets ouder was, trok ik mijn broer aan zijn haren door de spijlen van de box, omdat ik er niet alleen in wilde zitten. Mijn drie jaar oudere broer huilde hard en ik voelde zijn teleurstelling. Hij bedoelde het tenslotte zo goed. 
Spijt had ik altijd als ik zoiets had gedaan, maar ik vergat het dan ook weer snel, omdat er altijd weer iets nieuws te ontdekken was.
Deze manier van voelen wat een ander dacht, bleef ook toen ik ouder was. Ik voelde het niet altijd, maar wel heel vaak. Het was het opvangen van de gedachten van een ander, maar dan moesten ze wel mijn kant 'opwaaien' en mijn 'pluutje' moest openstaan. 
Het stond niet altijd open. Op momenten dat ik verdrietig en boos was, klapte mijn pluutje in elkaar.
Maar ook de pluutjes van andere mensen waren vaak ingeklapt en dan kon ik ook niet hun gedachten voelen.

Ik twijfelde niet aan mijzelf. Ik ervoer alles als volstrekt normaal, want ik wist immers niet beter. Ik was wel een beetje een eigenwijsje, een opgewonden standje
en had veel plezier. Ik praatte vaak honderduit in gedachtentaal tegen mijn vrienden die ik altijd om mij heen voelde. En vooral dacht ik dat ik alles kon wat ik wilde. Aan zelfvertrouwen had ik toen nog geen gebrek. Het leven was zo simpel. Ik vond iemand aardig of niet, maar verder dacht ik er niet over na. Ik ging mijn eigen weg, zoals elk kind dat doet.

Met mijn blote voeten gleed ik door het warme zand van de zandbak en vage herinneringen drongen zich aan mij op. Waar ze vandaan kwamen, begreep ik niet, maar zoals gewoonlijk liet ik ze gewoon zonder nadenken over mij heen komen.
Ik ging rechtop staan met mijn tenen friemelend onder het warme zand. Ik zag een beeld voor me verschijnen. Als een soort dia zonder scherm. Ik zag cactussen en een groot wit huis met rondom struiken waaronder je kon gaan zitten. Ik waande me terug in 
het verleden. In een leven waar ik ooit was geweest. Ik was een prachtige, slanke jonge vrouw geweest met een mooie jurk en droeg een sluier, waardoor alleen mijn groenbruine ogen nog maar te zien waren.
Als in hypnose gleed ik op blote voeten door het rulle zand van de zandbank. Mijn armen bewogen sierlijk en ik bekeek mijn prachtige armbanden. Ik was vooral verrukt van die mooie enkelbanden die ik droeg. Ik ging buikdansen en draaide met mijn heupen. Ik draaide mijn armen boven mijn hoofd.

Tot ik de bakker hoorde, want toen waren mijn gelukzalige herinneringen op slag verdwenen.
Ik rende op blote voetjes door de tuin, want ik wist dat ik van de bakker iets lekkers kreeg.
Na deze aardse interruptie begon de 'grote buitenwereld' weer te trekken.

Ik vond een gaatje in de heg.Ik stak eerst een been door het gaatje, maakte het wat groter en duwde mezelf door de heg. Ik probeerde met kleine pasjes, struikelend, maar toch op de been te blijven met de ligusterblaadjes in mijn haar.
Als een buikschuiver trok ik me omhoog aan de vensterbank van het timmerbedrijf. Allerlei mensen kwamen naar buiten gerend. Mijn beppe, de slager, maar ook mijn vader was ondertussen thuisgekomen. 
Hij zette me lachend op zijn schouders. Ik was sneller thuis dan mijn ontsnappingspoging geduurd had.

Het dubbele gevoel in mij bracht me soms in. verwarring. De ene kant in mij speelde als kind en luisterde naar mijn ouders en probeerde zich aan te passen aan de regeltjes die kennelijk iedereen normaal vond.
Die andere kant in mij voelde zo anders. Ik wist veel meer dan ik op deze leeftijd zou kunnen weten. Ik wist dingen die mij hier niet geleerd waren. Ik kon denken met mijn ziel; ik voelde me geen kind.
Opstandig vroeg ik me af waarom ik niet meer wist waar ik toch vandaan kwam. Ik wist vaag dat ik heel gelukkig was geweest en niet zo klein als ik nu was. Het was er  zonnig, daar waar ik vandaan kwam.
Wie had mij hier gebracht?
"De ooievaar," grapte mijn oudste broer toen ik dit in de zandbak aan hem vroeg. Ik had hem verteld dat ik hier eigenlijk niet woonde, maar dat ik ook niet meer wist hoe ik hier gekomen was.
Met opzet molde ik zijn hijskraan, omdat hij om me lachte. Geïrriteerd bekeek ik mijn kleine handjes.
Ik kon naar mijn idee niets normaal vastpakken met die kleine vingertjes. Dat probleem had ik ‘vroeger’ niet.
"Je komt net als ik uit moeders buik,” vertelde mijn oudste broer uiteindelijk, “want daar komen
alle kinderen vandaan."
Ik begreep het niet. Even kreeg ik een visioen dat alle kinderen van het dorp die uit mijn moeders
buik kwamen. Mijn broer hielp me snel uit de droom en zei dat uit alle moederbuiken kinderen kwamen.
Wanneer het slecht weer was, las ik binnen graag voor. Met mijn benen recht vooruitstekend op een stoel las ik voor uit mijn plaatjesboek, waarbij ik zogenaamd met mijn vinger bij de regels langs gleed. Het was altijd hetzelfde kartonnen boekje, waar plaatjes van eendjes in stonden.
Er was een plaatje bij van een eendje aan de waterkant dat niet meer wist waar hij woonde. Ik was allang klaar met voorlezen als ik wegdreef op een ‘heimwee-wolk'.
Mijn keel werd dik en ik wilde eigenlijk gewoon huilen van het verdriet, want ik was ook verdwaald, net als dat eendje. Ik wist ook niet meer precies waar ik nu eigenlijk thuishoorde.

Reactie plaatsen

Reacties

Jantina ROFFEL- KOOPMAN
15 uur geleden

Sylvia, heel bijzonder om deze ervaring al mee te krijgen sinds je geboorte
wat mooi geschreven.. je maakt me nieuwsgierig naar het vervolg..
Fijne dag